Model.HeaderVisualTitle

De rol van het gebed in de 21e eeuw

lezing van Ellen Deckwiz

Foto Ellen Deckwitz 2024 Foto Merlijn Doomernik
Foto Ellen Deckwitz 2024 Foto Merlijn Doomernik

Ellen Deckwitz legt er een eer in om moeilijke onderwerpen voor een breed publiek toegankelijk te maken. Complexe zaken van vaak filosofische aard worden door haar in heel heldere taal inzichtelijk gemaakt, en bovendien emotioneel invoelbaar. Daarnaast weet ze gevoelens of ideeën waar velen mee worstelen voorstelbaar te maken en dankzij een buitengewone belezenheid de connectie te maken met grote denkers en schrijvers uit het verleden – en hun werk bijgevolg opnieuw in het heden te kadreren. Voor het Stiftfestival 2024 sprak zij een essay uit over het gebed, een vertoog dat even gelaagd als diepgravend is, waarin zij voortborduurt op kwesties waar eerder theologen, kerkvaders en filosofen zich de afgelopen eeuwen aan hebben gewijd. Het leidt tot verrassende en persoonlijke inzichten, waarbij eeuwenoud gedachtengoed in een persoonlijk, hedendaags jasje werd gegoten, voor een nieuw publiek.

 

Deckwitz won in 2021 De Johnny, de oeuvreprijs voor podiumpoëzie. In 2022 won ze de oudste literaire prijs, de ­Tollensprijs, voor haar oeuvre. Ze is columnist voor NRC en maakt samen met schrijvers Joost de Vries en ­Charlotte Remarque de literatuurpodcast Boeken FM. Daarnaast heeft ze de dagelijkse podcast Poëzie Vandaag. Sinds januari 2024 is zij Stadsdichter van Amsterdam. 

Welkom, wat fijn dat u er bent, op dit prachtige festival waar muziek en gedachte elkaar ontmoeten en dat ons Twentse landschap een week lang laat transformeren in een grote groene concertzaal.

De organisatie is zo gul geweest om mij vandaag nader te laten ingaan op het festivalthema Dreams and Prayers en vroeg mij van tevoren waar ik het dan precies over zou gaan hebben. Ik zei dat ik me wilde richten op vijftig procent van het festivalthema, namelijk prayers, gebeden, en meteen, in al mijn jeugdig enthousiasme – toen ik dit beloofde was ik immers vijf maanden jonger dan dat ik vandaag ben – voegde ik eraan toe dat ik wilde onderzoeken wat we in dit soort spannende tijden eigenlijk nog hebben aan het gebed, en in het verlengde daarvan de vraag beantwoorden of we haar misschien met kunst en of cultuur kunnen vervangen.

            Na deze aankondiging begon ik me in te lezen, om me te verdiepen in niet alleen de betekenis van het gebed in de loop der eeuwen maar ook in haar verschijningsvormen, want er valt wordt nogal wat onder: van het klassieke bidden van weesgegroetjes, smeekbedes tot Allah of Krishna maar bijvoorbeeld ook dans, zoals bij de oorspronkelijke bevolking van Noord-Amerika.

En langzamerhand, zo gaat dat nou eenmaal wanneer je een lezing voorbereidt waarvan je de wervingstekst af moest hebben nog voor je wist waarnaar je intuïties zouden leiden, bleek dat ik geen absolute antwoorden kon geven. Allereerst omdat de definitie van gebed, zoals ik al eerder aangaf, zo breed is. Ten tweede omdat de vraag wat we nu nog aan het gebed hebben, erg afhankelijk is van de vraag of je gelooft, of je verbonden bent aan een religie, of je juist eigen vorm daarvan hebt bedacht. Daarnaast behelsde mijn vraagstelling ook nog eens een ongefundeerde aanname, namelijk dat kunst en cultuur gebed kunnen vervangen, en zo ja, wat voor soort gebed, en moet je dat vervolgens wel willen.

            Om kort te gaan: er zijn teveel variabelen om de hoofdvraag te beantwoorden, teveel haken en ogen, te zachte grenzen, de vraag is te omvangrijk. Maar dat wil niet zeggen dat ik niet op allerlei interessante zaken stuitte, voorzichtige conclusies kon trekken en kleine aanbevelingen kan doen, en die zou ik graag met u delen. Ik voeg daaraan toe dat u de woorden die zo volgen eigenlijk beter niet worden opgevat als een lezing, dat wil zeggen als een rationeel vertoog, en misschien zelfs niet als een essay, als een meanderend verkennen van de wereld per taal, maar meer als een muziekstuk, in die zin dat ik u evenmin ergens van wil overtuigen zoals een sonate of fuga dat wil, maar eerder mogelijkheden van voelen en zien en luisteren wil bieden. Een soort tuin van woord en geluid, waarbij u net als tijdens een concert, zelf merkt wat een snaar raakt, wat u wilt plukken en eventueel gebruiken, en wat u gewoon bij mij laat. Wat volgt is een verslag gebaseerd op herinnering, ervaring en onderzoek, waarbij het gaat om het tonen van mogelijkheden. Daar gaan we.

 

2.

 

Laten we allereerst het verschijnsel gebed nader bekijken. Wat is het, en wat valt eronder? Binnen de antropologie is een gebed een ritueel, waarin de gelovige zich wendt tot een ander wezen. Soms tot een godheid, soms tot de doden of tot de voorouders. Soms richt men zich op schepsels die voorspraak bij een hoofdgod kunnen verzorgen, zoals de heiligen en engelen in het katholicisme doen of de geesten binnen Afrikaanse spirituele tradities.

Het gebed kan in stilte plaatsvinden, maar ook per zang of dans, het kan een uiting zijn van eerbied of aanbidding, van dankbaarheid of emoties. Het kan een verzoek betreffen, maar ook een schuldbekentenis zijn, of een vraag om vergeving. Het kan gaan om contact hebben met een god, het bidden om genezing of een uitdrukking zijn van overgave.

Door de eeuwen heen zijn er verschillende vormen van gebed opgetekend. Zoals bijvoorbeeld in de Illias, wanneer de priester Chryses de goden smeekt om hem zijn ontvoerde dochter terug te geven, maar ook, wat dichter bij huis in de Edda, het dertiende eeuwse dichtershandboek van IJsland, wanneer de walkure Sigrfrida toost en via een gebed aan zowel de goden als de aarde vraagt om haar en haar tafelgenoten met zachte ogen te bezien, wijsheid te schenken maar ook, en dat vind ik echt een geweldig verzoek, ‘handen die een leven lang kunnen genezen’.

Gedurende mijn onderzoek naar de rol en verschijningsvormen van het gebed, ontkwam ik er natuurlijk niet aan om ook mijn eigen ervaringen onder het vergrootglas te leggen. Je persoonlijke geschiedenis is altijd deel van de geschiedenis der mensheid, is zowel een gevolg ervan als een uiting, soms een mutatie en dan weer een doorgeefluik maar hoe dan ook een gietkanaal waarin de kleine en grote stromen van verleden en cultuur samenkomen. Dus daar gaan we.

Mijn ouders hebben mij niet gelovig opgevoed, maar ik ging in Borne naar een zeer religieuze basisschool, waar ik leerde bidden en de Bijbel zowel lezen als interpreteren. De dag werd geopend en afgesloten met een gebed, en dat vond ik leuk. Ik was een kind met een hang naar structuur, maar vooral naar rust, en het bidden was het enige moment van de dag waarop de kakafonie van het klaslokaal plaatsmaakte voor een vredige stilte, waarin je eindelijk je eigen gedachten weer kon horen.

Ik weet niet wanneer ik in mijn eentje begon te bidden, maar vermoedelijk al vroeg. Ik zie mezelf nog liggen in mijn roze bed, tussen mijn knuffels, handen gevouwen op het hoofdkussen, pratend tegen God. Dan begon ik met “Lieve vader in de hemel, dank u wel voor deze dag.” Ik dankte hem dat er eten was, en vrede en dat zijn zoon voor onze zonden was gestorven.

            Ik weet ook niet wanneer het danken, biechten en afsmeken plaats maakte voor iets anders: her vertellen aan God over mezelf. Natuurlijk wist Hij alles al, dus ergens was het overbodig om Hem allemaal dingen te vertellen die Hij allang wist, maar, om het maar met de Amerikaanse filosoof Daniël C. Dennett te zeggen: soms weet je pas wat je denkt, wanneer je het zegt. Soms hoor je jezelf praten en ontdek je pas wat er echt in jezelf leeft.

En zo leerde ik al biddende mezelf kennen. Juist omdat er geen mens luisterde, niemand me stoorde en er niemand was aan wie ik mijn woorden hoefde aan te passen. Eindelijk sprak ik met iemand die je ook niet de hele tijd onderbrak, zoals mijn meesters en juffen en familieleden dat wel deden. Ik deelde mijn dag met God, vertelde wat ik leuk en stom vond. Ik probeerde mijn pesters te vergeven. Ik vroeg God of mijn ouders wilden gaan geloven zodat ze later niet in de hel zouden belandden. En zoals veel oudere zussen verzocht ik Hem ook of Hij mijn broertje wat leuker kon maken, en als dat teveel gevraagd was, dan tenminste zindelijk.

 

 

En zo bad en geloofde ik vrolijk door, maar op een zeker moment, zo rond mijn zestiende, ging het uit. Niet zozeer tussen mij en God, want, om Nescio maar te citeren, als je ooit echt geloofd hebt in God is er daarna altijd iemand die over je schouder meekijkt, en ik vond en vind dat eigenlijk best gezellig. Uit onderzoek blijkt bovendien dat hoe meer je tegen iemand praat, hoe aardiger je die persoon gaat vinden, en tegen mijn zestiende was er niemand tegen wie ik zoveel had gesproken als tegen God, dus het was niet zo gek dat ik Hem fantastisch bleef vinden.

            Met de kerk had ik echter steeds minder. Ik voelde niet meer de behoefte om verbonden te zijn met een groep waarin er sterke overtuigen leefden hoe de mens zijn leven moest leven, en waarin er allerlei opvattingen waren die voor mij compleet losstonden van mijn eigen ervaring met God. En ik kon het indertijd ook niet voor mezelf verantwoorden dat ik mijn leven baseerde op de regels van mensen die duizenden jaren geleden leefden, in een compleet andere wereld, met andere machtsstructuren, man-vrouw en kindbeelden.

Ik was natuurlijk niet de enige Nederlander die in de twintigste eeuw afstand nam van het geloof. Kerken liepen leeg. Er was opluchting. Opeens was er een nieuwe vorm van vrijheid, eentje waarbij de gemeente je niet de hele tijd op je vingers keek, eentje waarin je niet de hele tijd werd geacht je geweten te onderzoeken en uit te kijken dat je niet iets deed dat in strijd was met Gods wensen. Het verlaten van de kerk zorgde voor een gevoel van vrijheid, maar veroorzaakte ook een leegte die niet kon worden opgevuld door iets anders. Er resteerde een geloofsvormig gat, dat onheilspellend galmde. Je zou haast vergeten hoe overzichtelijk het is wanneer de regels al klaarliggen, en hoeveel structuur een religie biedt, zowel van je dag als van je jaar. Het ochtend- en avondgebed, de kerkelijke kalender met al haar momenten tot feest en bezinning, het samenkomen en vieren van een gedeelde overtuiging.

In mijn geval leverde het ook een kleine zingevingscrisis op. Want wat vond ik van alles, wat waren mijn eigen normen en waarden, hoe gaf ik nu mijn dagen vorm? Er waren geen Bijbelteksten meer om me aan te spiegelen, verhalen en metaforen om mijn eigen daden en gedachten mee te verkennen. Ik las nog met plezier het Oude en Nieuwe Testament, maar ik nam ze minder letterlijk.

Gelukkig vond ik toen een andere vorm van zingeving. Iets dat me ideeën schonk, reflectie, iets dat me keer op keer mijn overdenkingen onder de loep liet nemen. En dat was kunst.

 

4.

 

Nu belandde ik daar niet toevallig. Ik kom uit een familie waar men veel bezig is met literatuur, muziek, theater, dans en schilderkunst. En ik groeide op in een tijd waarin in de westerse wereld kunst en cultuur werden beschouwd als iets heiligs. Unieke creaties van de mens, haast magische kansen om diepere wijsheid en inzichten te verwerven. In ons indertijd nog linkse land leefde het idee dat kunst verheft en werd er volop in geïnvesteerd.

            De bezinning die ik vroeger vond in het bestuderen van de Bijbel, vond ik nu bijvoorbeeld in de poëzie. In gedichten van Vasalis ontdekte ik woorden voor de leegte die ik soms ervoer, zoals bij regels als “Niet het snijden doet zo’n pijn, maar het afgesneden zijn.” Ik had het ook met de verzen van de Zweedse dichter Tomas Tranströmer, wiens oeuvre begint met de regels “Ontwaken is een parachutesprong uit je dromen”. Zo voelde mijn leven zonder religie ook. Een haast vrije val, richting nieuwe ideeën. En door de poëzie van bijvoorbeeld Lucebert leerde ik dat je iets kan waarderen of zelfs voelen, nog voor je het meteen begrijpt.

            Ik begroef me in bundels maar ook roans, die allemaal kleine handleidingen werden, talloze mogelijkheden voor hoe je ook als mens kan leven, in een wereld die was ontdaan van God en gebod. Hoe je alsnog vrede en ontroering en een vorm van thuis kan vinden bij de ander, zoals bijvoorbeeld bij Het dwaallicht van Willem Elsschot het geval is. Hoe je als vrouw je eigen persoon kan en moet vormgeven, zoals bij De wetten van Connie Palmen. Hoe je ook zorg moet dragen voor jezelf, hoe zwaar de maatschappelijke structuren om je heen ook zijn, zoals in het werk van de Russische schrijver Toergenjev keer op keer terugkomt. Mijn ethische vorming baseerde ik op de oude Grieken, van Sophocles die ons met personages als Antigone hoe de mens zou moeten zijn, tot Euripides die met heldinnen als Elektra toont hoe de mens ís.

            En waar literatuur me deed denken aan de Bijbel, deed het bezoeken van musea of concertzalen me denken aan het bezoeken van een kerk. Opeens was je weer samen met een groep mensen, verenigd in een doel. Wanneer ik een concert bezocht, was er in het gezamenlijk genieten van de muziek en in het aanbidden van zangers dezelfde vervoering te vinden als vroeger tijdens de gezangen in de kerk. Als ik door expositiezalen liep bewogen schilderijen en beeldhouwwerken me tot nadenken. Het beeldend werk van Gustav Klimt maakte het alledaagse sprookjesachtig, mythisch, net zoals ooit de religieuze werken van Jan van Eyk of de iconenschilder Andrej Rublev  deden. En in concertgebouwen, theaters en musea heerste af en toe dezelfde haast sacrale sfeer als in een kerk. Concerten met de muziek van Simeon ten Holt, Stravinsky, Debussy maar ook Tori Amos, James Blake en Sufjan Stevens raakten me op een manier die ik niet goed onder woorden kan brengen, maar die ik voor geen goud had willen missen.

Kunst en cultuur namen voor mij beetje bij beetje de plek in van religie. Misschien is het ook wel iets menselijks. Die behoefte om te aanbidden, te geloven in iets mooiers of groters dan onszelf, haast vanuit de hoop dat we onszelf niet hoeven te redden, dat wij zelf uiteindelijk niet álles hoeven zijn. Ik denk dat op die manier kunst en cultuur een beetje lijken op geloof. Je geeft je over aan het niet geheel redelijke, opent je geest voor mogelijkheden. Je hoeft het allemaal niet per se te begrijpen, het gaat meer om aanvoelen, langzaam kauwen op wat je krijgt toegestopt.

Maar ik denk tegelijkertijd daarom ook dat je het gat van religie niet moet gaan opvullen met de kunst, en ook niet kunst met een op religie lijkend vuur moet aanbidden. Allereerst omdat je dan ook minder kritisch kan worden, want in de kunstwereld lopen er ook nogal wat charlatans rond. Iets is niet meteen goed omdat het in een museum hangt of op een podium wordt gebracht. En ook omdat ik denk dat kunst en cultuur te belangrijk zijn en te rijk om ze slechts in te zetten als een soort vleesvervanger voor religie. Ze zijn hun eigen entiteit, en dat moeten ze blijven. Voor mij hoeven ze geen direct toepasbaar nut te hebben, want als je niet uitkijkt degradeer je hen dan ook snel weer tot iets dat alleen bestaansrecht heeft wanneer het je iets zichtbaar oplevert, in plaats van dat het ons subtieler voedt. Iets waarvan je soms niet wist dat je er behoefte aan had, tot je je erin onderdompelde.

 

Kunst en cultuur verrijkten en verrijken mijn leven, maar ze boden geen oplossing voor de leegte die ik in de jaren na het verlaten van de kerk ervoer. Langzamerhand begon ik me af te vragen of die leegte wel met iets van buiten kon worden opgevuld. En ging ik kijken aan wat ik miste aan actief geloven, en uiteindelijk kwam ik uit op bidden, wat voor mij niet alleen een gesprek met God was, maar ook met mezelf. Zitten en kijken wat er in je opkomt, wanneer je bewust alleen bent. Nu heb ik met dat laatste wel enige ervaring – ik doe al meer dan twintig jaar aan Zenmeditatie – maar bij Zen gaat het er vooral om dat je onthechting oefent. Je bekijkt je gedachtes maar gaat er verder niet op in, je laat ze opkomen en weer verdwijnen als de bellen in een lavalamp. Dat heeft vele voordelen, uit onderzoek blijkt dat mensen die regelmatig mediteren minder angstig zijn en geweldig haar hebben, maar meditatie is iets anders dan met jezelf gaan zitten en ingaan op je gedachten, laat staan het woord nemen in de afzondering. Ik moet daarbij ook weer denken aan die eerdergenoemde uitspraak van de Amerikaanse filosoof Daniël C. Dennett. Dat je soms pas weet wat je denkt, als je praat. Daarvoor gaan mensen ook in therapie, maar ik merkte dat ik meer wilde dan dat een medemens naar me luisterde: ik wilde dat ik weer eens naar mezelf leerde luisteren.

En zo ging ik het gesprek met mezelf aan. Aanvankelijk niet per gebed maar per schrift, maar ik merkte na een tijdje helaas dat ik niet meer op mijn puurst was wanneer ik schreef. Na jaren academische vorming werden het te snel verhalen, essays of abstracte analyses. Al pennende of tikkende was ik sterk geneigd om naar een conclusie, overzicht of iets rationeels toe te werken.

Maar hoe, dacht ik, kon ik dan wel mijn eigen stem horen, de leegte aftasten die er ontstond als ik me niet overgaf aan afleiding, en eens stil leerde staan bij wat er in mijn leefde als ik helemaal alleen was en ik zelfs het papier, die vertrouwde oude talige brug naar anderen, eens links liet liggen?

Tenslotte ging ik aan tafel zitten, vouwde ik mijn handen en sloot ik mijn ogen.

,,Hallo God”, zei ik. Ik voelde God toen niet, maar ik wist dat Hij soms ook is als een kat. Als je een tijdlang te weinig aandacht aan Hem gaf, negeerde Hij je wanneer je contact zocht, wat niet meteen wilde zeggen dat Hij er dan niet was. En los daarvan ging het me aanvankelijk ook helemaal niet om direct contact met God. Het ging erom dat ik weer leerde te praten zonder me in te houden, zonder rekening te hoeven houden met de teerheden of het begripsvermogen van een ander, zonder te bezwijken voor de zelfcensuur waar ik altijd last van heb als ik met iemand spreek, hoezeer ik hem of haar ook vertrouw. Om even mezelf te kunnen uiten zonder de angst om raar of afkeurenswaardig te worden gevonden.

 “Hallo God” zei ik weer.

Geen reactie.

Even voelde de stilte als een afwijzing. Maar gaandeweg veranderde ze van aard. Voelde ze niet meer als een negeren, maar als een welkom. Een luisterend oor.

En zo begon ik te vertellen. Over het leven dat ik leefde. De dingen die me stiekem boos maakten, of blij. Dat ik het soms zwaar vond om een mens te zijn, dat wil zeggen een lijf met daarin een bewustzijn dat uiteindelijk alleen zichzelf heeft. Hoe griezelig het blijft om in een lichaam te zitten waarvan je nooit helemaal zeker weet of het gezond is. En hoe wiebelig alles wordt wanneer je beseft te zijn voortgekomen uit mensen die het zelf ook allemaal niet weten, hier, op deze planeet, die in een rotvaart rondjes racet rond een vlammende bol.

Dit alles is maar een fractie van wat ik toen zei. De rest is tussen mij en mezelf en, wie weet, God maar het punt is hier dat ik een nieuwe band met mezelf kreeg. Ik hield eindelijk op om tegen mezelf te zwijgen en dat is belangrijk, want er zijn veel manieren waarop we oneerlijk kunnen zijn tegen onszelf. Door prangende zaken bijvoorbeeld niet aan te kaarten. Onszelf saboteren door de zaken maar op hun beloop te laten. Of gevoelens van onrust maar te negeren.

            Wat me in die gesprekken met mezelf ook opviel was hoeveel zinnen begonnen met het woord “eigenlijk”. Ik denk weleens dat “eigenlijk” een van de belangrijkste woorden is die we hebben. Het verlegt de aandacht van wat vanuit common sense of sociale wenselijkheid je zou moeten vinden, naar wat je daadwerkelijk vindt. Het is een voorzichtige vorm van het woord “maar”, waarmee het kennen van en opkomen voor jezelf kan beginnen.

            Vroeger zocht ik vooral naar dingen buiten mezelf. Vanuit het idee dat alles wat binnen in mij leefde, al gekend was of me niet zo kon verrassen of een kick geven als al het nieuwe dat nog voor me lag. Ik probeerde onrust te ontvluchten, onrust over betekenisloosheid, onrust over de toekomst. Maar nu leerde ik al sprekende mezelf kennen, en dat hielp. Ik durfde meer mezelf te zijn, en, misschien nog belangrijker, mét mezelf te zijn, waardoor ik deze onzekere wereld en tijd ook wat geaarder tegemoet kan treden.

            Aan het begin van deze lezing vertelde ik u dat er talloze verschijningsvormen bestaan van het gebed: dans, zang, spraak. Ook dit gesprek met jezelf valt voor mij onder gebed, van je wenden tot een wezen, ook al ben je dat wezen zelf, wat niet wil zeggen dat je dat wezen kent, degene die je bent wanneer je niet wordt afgeleid door anderen of hun aanwezigheid. Het enige dat ik ervoor hoefde te doen was mijn handen te vouwen, mijn ogen te sluiten. En erop te vertrouwen dat ik zelf de moeite van het kennen waard was.

            In het verlengde daarvan moet ik ook nog even denken aan het thema van dit festival, dreams and prayers. Je hoort weleens dat mensen bidden om hun dromen uit te laten komen. Ik ontdekte juist door te bidden wat mijn dromen eigenlijk waren. Wat ik écht wilde en wil.

Het blijft een te brede vraag wat ‘de’ mens anno 21e eeuw nog aan ‘het’ gebed heeft, maar ik hoop u hiermee te hebben laten zien wat het mij bracht. Inzicht, maar ook de gave om in mijn eentje te zijn. Niet meteen naar afleiding te gaan zoeken wanneer ik alleen word gelaten met mijn gedachten, niet meteen op mijn telefoon te gaan zitten of een boek te pakken, maar gewoon eens even te kijken naar wat er eigenlijk van binnen leeft. Hoe meer ik de aandrang krijg om dan iets anders te gaan doen, hoe belangrijker het vaak blijkt om even te gaan kijken wat er binnen in mij eigenlijk aan de hand is. En dat is een van de grootste lessen die ik leerde.

 

Bidden is niet alleen iets van het geloof, maar ook een manier om een band te krijgen met je eigen ik. Om met jezelf te leren leven, rust te vinden in het oog van de orkaan, te ontdekken wat voor rijkdommen er nog in mij wachtten, maar vooral dat alles wat ik nodig heb, in mij zit. 

 

Dank u wel.

 

Snel naar:

© 2025 Stiftfestival