Daniel Rowland over de magie van het Stiftfestival
Artikel van Loni Verweij
Betaald
Gratis
Prijs: {{ new Intl.NumberFormat('nl-NL', {style:'currency',currency:'EUR'}).format(price) }}
De video is niet meer beschikbaar
De video is nog niet te bekijken. Je kan de video bekijken vanaf {{availableFrom}} tot {{availableEnd}}
De video is nog niet te bekijken. Je kan de video bekijken vanaf {{availableFrom}} tot {{availableEnd}}
De video is niet meer beschikbaar
‘Je oren staan op stokjes’: violist Daniel Rowland over de magie van kamermuziek en 20 jaar Stiftfestival
Als je aan strijkers vraagt welke muziek ze de rest van hun leven het liefst zouden willen spelen, dan is de kans groot dat ze zeggen: kamermuziek. Niet voor niets richtte violist Daniel Rowland in 2004 het Stiftfestival op, om de spannendste kamermuziek te presenteren in het Twente van zijn jeugd. Twintig jaar later is het Stiftfestival uitgegroeid tot maar liefst tien dagen kamermuziekvreugd en indringende muziekmomenten in een typische ongedwongen sfeer, die musici inspireert om tot het gaatje te gaan… en dan nog net een stapje verder.
‘Iedere zomer gebeuren er op het Stiftfestival kleine en grote wondertjes’, zegt Rowland. ‘Het speciale aan ons festival is dat er echt unieke concerten klinken. We kopen geen vaste ensembles in en er komen geen strijkkwartetten langs die hun programma dat seizoen al dertig keer hebben gespeeld. Ik geloof enorm in het bijeenbrengen van bijzondere, avontuurlijke, diverse en unieke musici. Mensen die elkaar in het dagelijks leven vaak niet tegenkomen, maar waarvan we denken: ja, déze combinatie zou wel eens iets bijzonders kunnen zijn.’
Over kamermuziekensembles wordt wel gezegd dat musici jaren nodig hebben om goed op elkaar ingespeeld te raken. In een strijkkwartet spelen wordt vergeleken met een huwelijk. Bij het Stift kennen musici elkaar soms net. Een paradox?
‘Als je een strijkkwartet hebt met vaste leden en je staat op het programma bij het Concertgebouw, gaat op tournee naar de Musikverein in Wenen, Madrid, London… dan gaat het om perfectie. Er mag niet één vuiltje aan de lucht zijn. Als die muziek dan ligt in de handen van de allerbeste meest geïnspireerde musici dan is dat hemels. Maar het risico van een vleugje routine ligt op de loer.’
Routine?
‘Soms luister je naar een concert en dan klinkt het mooi, maar doet het niet echt iets met je. Je mist iets: de zin, de spontaniteit. Een van mijn helden is de dirigent Nikolas Harnoncourt. Die zei altijd: de echte magie gebeurt op de rand van de afgrond. Je moet zo ver durven gaan dat het haast een catastrofe wordt. Dat zorgt ervoor dat je niet indommelt. Als je te ver van die rand weg blijft, dan blijft de magie achterwege.’
De musici op het Stiftfestival weten met weinig repetitietijd toch indringende muziekmomenten te creëren. Hoe komt dat?
‘Er zijn vaak maar twee of drie repetities, terwijl er soms stukken worden gespeeld waar je eigenlijk veel vaker aan zou moeten repeteren. Maar door de energie van de plek en de flow waar je met z’n allen in zit, blijkt het dan toch veel sneller te kunnen. Er kan een ongekende intensiteit ontstaan als je zo voor de wolven gegooid wordt. Je moet natuurlijk goed voorbereid aankomen en je echt verdiept hebben in de muziek. Én een waanzinnige dosis positieve energie meenemen. Op de eerste repetitie is er geen ruimte om te zeggen: “Wat speelt de altviool nou precies in maat vijf?” Want dan heb je inderdaad die acht repetities nodig. Je moet de muziek door en door kennen, en vooral luisteren naar wat de andere musici doen: je oren staan op stokjes.’
Hoe ontstaat daarin een balans tussen de musici?
‘Het gaat om impulsen geven en nemen. Soms heb je als eerste violist bijvoorbeeld een passage waarin je de belangrijkste stem hebt. Daar moet je echt je stempel op drukken. Als iedereen heel beleefd speelt, als het te democratisch wordt, dan wordt het saai. Je hebt mensen nodig die goed kunnen luisteren naar de anderen, maar die – als het moment daarom vraagt – ook naar voren durven stappen met een solistisch elan en spelen als een virtuoos podiumdier. Denk aan acteurs die Shakespeare uitvoeren: zoiets kun je niet mompelen, dat moet je echt presenteren. Op andere momenten moet je weer terugstappen zodat iemand ander de schijnwerpers kan opzoeken. Beide kanten van die medaille zijn essentieel bij kamermuziek. En soms is de muziek een magisch tapijt waarin iedere musicus helemaal verweven is. Dan kun je zo ongelooflijk zacht spelen dat je het publiek eigenlijk dwingt om naar je toe te komen. Prachtig is dat, zo’n tapijtmoment.’
Het publiek is bij het Stiftfestival verzekerd van een gevarieerde programmering. Ook in jouw eigen repertoire gaat het van Bach tot Bruckner tot Berg. Wat betekent die variatie voor jou?
‘Ik vind veel muziek fascinerend. Daarbij zie ik het als een essentiële taak om muziek van door de eeuwen heen op een stijlbewuste manier te spelen. Ik vind het geweldig om concerti van Vivaldi te spelen op een manier die zowel historisch bewust is – geen vibrato, met licht gebruik van de stok, en geïnformeerd door mensen als Frans Brüggen, Nikolaus Harnoncourt en Ton Koopman –, maar dan ook met een vleugje van mijn eigen, meer moderne persoonlijkheid. Dat je dat met elkaar kunt combineren vind ik spannend. Of neem Beethoven, dan ga je op zoek: wat was nou zijn karakter? En hoe klonk Beethoven in de tijd van Beethoven? Dat je in de persoonlijkheid van de componist duikt en dat naar onze tijd brengt en je eigen persoonlijkheid daar probeert in te vinden. Hetzelfde geldt natuurlijk voor Sjostakovitsj, wiens strijkkwartetten ik heel veel gespeeld heb. De Franse muziek, de hedendaagse muziek, er is zoveel moois!’
‘Als tiener was ik een enorm adept van Russische componisten. Ik was gek op Tsjaikovski, Rachmaninoff, Moessorgski en Skrjabin. Dat is nog steeds een grote liefde van me. Mijn vader, David Rowland, was ook componist. Hij schreef in een avant-gardistische en experimentele stijl, legde zich nooit neer bij het bestaande stramien en zocht altijd naar nieuwe klankwerelden. Hij was een zoon van de muziekesthetiek van de jaren ’60 en ’70. Denk aan Pierre Boulez, Karlheinz Stockhausen, Luigo Nono, Bruno Maderna; allemaal namen die je nu niet zo vaak hoort, maar die wel heel belangrijk zijn geweest voor de twintigste-eeuwse muziek. Ik hoorde mijn vader die muziek spelen. Voor mij was het als kind net zo normaal als opgroeien met Mozart. Mijn vader speelde ook hele poëtische pianomuziek: Chopin, Brahms, Bach, Ravel. Die twee kanten van hem heb ik altijd boeiend gevonden.
‘In 2007 is mijn vader overleden. Het is nu aan mij en anderen om het muzikaal levend te houden. Tijdens het Stiftfestvial 2024 zetten we een aantal van zijn stukken in het zonnetje. In die avant-gardistische stijl dus, maar dan moet je niet meteen denken aan hardvochtige klanken. Vaak gebruikte hij een atonale melodie, maar toch eentje die goed zingbaar is, met daaronder hele vrije impulsen van andere instrumenten.’
In 2024 viert het Stiftfestival zijn twintigjarig jubileum. Waar ben je het meest trots op?
‘Met stip op één op de tientallen kleine en grote composities die we hebben laten componeren: nieuwe stukken die anders niet zouden hebben bestaan. Ik vind niets spannender en leuker dan om met componisten te werken: Pēteris Vasks, Osvaldo Golijov, Roxanna Panufnik, Elena Firsova, Isidora Zebeljan… De lijst componisten die voor het Stiftfestival hebben geschreven is al behoorlijk lang. De cellist Mstislav Rostropovitsj zei eens over opdrachtcomposities: als je componisten iets voor je wil laten schrijven, dan moet je het ze eerst vragen, dan erom smeken en ze uiteindelijk bijna bedreigen, haha! Om een nieuw stuk te laten componeren en dat uit te voeren op mijn eigen festival is voor mij het muzikale paradijs. Het idee dat je een impuls geeft en er dan iets nieuws wordt gecreëerd, dat vind ik het mooiste wat er is.’